‘Groot zijn’ is voor kleuters echt een droom. Het is net daarom dat met kleuters fantaseren over wat ze willen worden zo fijn is. Dit boek kan daarbij zeker helpen. Het omschrijft – in rijmvorm – 40 gewone en ongewone beroepen voor kleuters. Per dubbele bladzijde wordt 1 beroep in de kijker gezet door een versje en een duidelijke illustratie in heldere kleuren. De beroepen zijn alfabetisch gerangschikt wat het voordeel heeft dat ze snel terug te vinden zijn én dat het boek start met een erg uitdagend beroep: astronaut. In de lijst zitten beroepen waarvan kleuters zich onmiddellijk een voorstelling kunnen maken. Denk aan: bakker, piloot of tandarts. Daarnaast bevat de lijst ook minder bekende beroepen zoals hondentrimmer, olifantenwasser of verhuizer. Opvallend is trouwens dat de auteurs hebben opgelet om geen lijst met ‘mannen- en vrouwenberoepen’ te maken. Zo is de boswachter een vrouw en gaat het versje over de bloemist over een ‘bloemenman’. Elk versje bestaat uit vierregelige strofen met eindrijm (abcb) en de woordkeuze is niet altijd even gevarieerd. Een positief punt is zeker dat de versjes kort zijn en juist door het eindrijm zich erg goed lenen om voor te lezen of samen met de kleuters te zeggen terwijl ze zitten te wachten tot iedereen naar het toilet is geweest of tot ze opgehaald worden.een voorbeeldstrofe uit het versje/de beschrijving:
Ze loopt soms met zakken afval
Door het bos te sjouwen
En hangt kastjes op waarin
De vogels nestjes kunnen bouwen.
Bij dit boek heeft de kleuteruniversiteit trouwens een project opgezet: Beroepen project – Kleuteruniversiteit
Busser, M. & Schröder, R. (2018). Later word ik … De beroepengids voor kleuters. Houten: Van Wolkema en Warendorf.
De titel is eigenlijk een antwoord op de vraag die vele kleuters zich stellen: wat doen de volwassenen die je ’s morgens ziet vertrekken en pas ’s avonds weer ziet thuis komen gedurende de dag? In grote mooie retroprenten en via informatieve tekst probeert dit boek voor 112 verschillende beroepen hierop een antwoord te geven. Er zijn twee ‘grote’ beroepsgroepen: ‘in actie’ – brandweer, stuntman, geheim agent, …- en ‘in de buitenlucht’ – boomverzorger, zweminstructrice, marinebioloog, … Dat resulteert in een beschrijving in woord en beeld van 14 verschillende werkplaatsen: school, bouwplaats, ziekenhuis, winkels, boerderij, theater, beroep vol actie, hotel, redactie, sportschool, buitenlucht, universiteit, concertgebouw en het vliegveld. Op elke werkplaats worden 8 verschillende beroepen onder de loep genomen. Per werkplaats zijn 4 bladzijden voorzien; de eerste dubbele bladzijde bevat een grote prent van de werkplaats en informatieve tekst, de volgende dubbele pagina besteedt aandacht aan 8 verschillende mensen op die werkplek. De kleuters kunnen op zoek gaan naar waar die verschillende mensen zich op die werkplek op de vorige bladzijden bevinden. Omwille van het feit dat niet alle werkplaatsen even vanzelfsprekend zijn, denk bv. aan universiteit, zijn er hier en daar wel woorden die ook niet zo vanzelfsprekend zijn, bv. deskundig of academische graad. Maar die woorden krijgen een heldere woorduitleg. Veel kansen voor woordenschatuitbreiding dus! Achteraan zit een register wat het opzoeken van beroepen uiteraard vergemakkelijkt.
Morgand, V. (2016). Wat grote mensen de hele dag doen. Antwerpen: Oogappel.
Een vaak gehanteerde formule in prentenboeken, antropomorfe dieren, wordt hier ook gebruikt om met kleuters te fantaseren rond beroepen en vooral rond wat zij later willen worden. In dit geval gaat het om honden met een naam en een duidelijk omschreven idee van het beroep dat zij later willen uitoefenen. Zo is er Natalia die voortdurend struikelt en vol hangt met pleisters en windels en dus arts wil worden of Lea die van zoet houdt en dus ijsjesverkoper wil worden. In de klas is er discussie of ‘superheld’ nu al dan niet een beroep is. Maar over beroepen als danseres, treinbestuurder, politieman, … is iedereen het eens. Dat zijn echte beroepen. Per hond/beroep is er een dubbele pagina voorzien. Links een kleine illustratie van de hond op school met een beknopte tekst. Rechts een paginagrote illustratie met diezelfde hond maar dan actief in het betreffende beroep. Het boek opent – een leuke vondst – met een klasfoto.
Gréban, Q. (2018). Als ik later groot ben. Hasselt: Clavis.
Vanuit het standpunt van de kleuters zelf – waaruit bestaat dit of dat beroep volgens hen – beschrijven Van Os en Van Lieshout 35 verschillende beroepen. We vinden meer traditionele beroepen zoals bakker en postbode, maar ook de vrachtwagenchauffeur en de uitvinder krijgen een plaatsje. Doorheen de versjes komen we leuke woordspelingen tegen waarmee taalbeschouwing in de derde kleuterklas ‘een fluitje van een cent’ wordt. Denk aan: de kok die’ kookt van woede’ of de boer die ‘vooruit met de geit’ zegt net wanneer zijn schaap geschoren is. Verder bevat dit versjesboek ook enkele doordenkertjes bv. hoe komt het dat een goochelaar nooit boodschappen hoeft te doen? Of: waarom wordt er bij de tipi een cowboyhoed aan het spit gestoken? Hier en daar wel erg Noord-Nederlands taalgebruik met als gemakkelijkste voorbeeld ‘pinnen’. De beschrijvingen gebeuren stuk voor stuk in metrisch rijm en worden ondersteund door een paginagrote illustratie per vers/beroep en enkele mini-illustraties op de tekstbladzijde. In het boek zit ook een CD met daarop 12 door de auteur zelf ingezongen versjes.
Van Os, E. & Van Lieshout, E. (2013). Ik weet wat ik worden wil. Haarlem: Gottmer.
‘Later als ik groot ben…’ Met deze zin start elk beroep dat aan bod komt in dit erg fantasierijke boek waarin verschillende wereld samen kunnen gaan bv. de sprookjeswereld en de hedendaagse samenleving, een onderwaterwereld naast een zinderende savanne. De verschillende beroepen worden niet as such benoemd. Dat zou kunnen wijzen op het feit dat de kleuters aan wie de vraag naar de toekomst gesteld wordt, het door hen gedroomde beroep wel kunnen omschrijven maar niet benoemen. Naar de maan reizen of heerlijk zoete taarten bakken zegt genoeg, toch! Elke dubbele bladzijde toont een droom van een kleuter. Door het formaat van het boek kunnen die dromen/beroepen in veel details uitgewerkt worden en is er telkens heel veel te zien. Korte vragen bij de illustraties zetten kleuters ook aan om nauwkeurig te kijken en te zoeken. Op die manier kunnen ze ook ontdekken dat hetzelfde jongetje en meisje op elke dubbele pagina terug komen. De illustraties zijn erg mooi, soms wat dromerig en door de manier waarop de afgebeelde kinderen altijd kinderen blijven ook een beetje mysterieus. Dat kan dan weer aanleiding geven tot gesprek. Aangezien het boek geen echte volgorde of verhaal bevat, kun je op elke pagina beginnen en eindigen.
Puybaret, E. (2013). Later als ik groot ben. Kapellen: Pelckmans.
Dit tekstloos prentenboek is een zoekboek in de werkelijke zin van het woord. Op de achterzijde staan 22 verschillende personages afgebeeld die doorheen het boek moeten gezocht worden in de verschillende settings die aanbod komen in 7 dubbele pagina’s. Uiteraard komen bv. de brandweermannen op verschillende bladzijden/settings in actie of zie je de bruidegom niet alleen in het stadhuis maar ook nog bij de bloemenman. Kortom kleuters kunnen gemakkelijk zelf een verhaallijn bedenken of kiezen uit de verschillende verhaallijnen die dit zoekboek rijk is. Dat ze op deze manier ook kennismaken met verschillende beroepen is mooi meegenomen. Leuke, waarheidsgetrouwe illustraties die herkenbaar zijn voor kleuters.
Göbel, D. & Knorr, P. (2013). Aan het werk! Een zoek- en ontdekboek. Amsterdam: Ploegsma.
Er komen figuren voor in dit boek die een beroep uitoefenen – astronaut, clown, ridder, …- maar je vindt er evengoed silhouetten of portretten van een baby, een mama, een dromer, een Japanse schoonheid, … Het is de bedoeling van de maker dat je als ‘kijker’ of ‘lezer’ per dubbele pagina een aantal verbanden ziet tussen de verschillende figuren. Daaraan komt wel wat zoekwerk te pas. De illustraties doen erg retro aan maar dat geeft dit boek iets intrigerend. Het kreeg in 2009 de prijs ‘Mooiste boek van het jaar’ op de Leipziger Buchmesse. Een gegeerde prijs aangezien die je uitroept tot beste boekontwerp wereldwijd. Dus geen ‘beroepenboek’ in de strikte zin van het woord, maar de moeite van de kennismaking zeker waard.
Blexbolex (2016). Allemaal mensen. Hasselt: Clavis.
Dit vrolijke boek geeft een inkijk in het werk van de brandweer. Dat is leuk want heel veel kleuters zijn gefascineerd door de brandweer. Finne, een brandweervrouw, leidt je rond en laat je helpen. Ze start met de uitleg waarom ze die uitrusting – een helm, handschoenen, …- tijdens haar werk nodig heeft. Ze toont hoe snel alles moet gaan wanneer een oproep binnenloopt. Zo snel dat je zelfs met knipperlichten en huilende sirene door het rode licht mag rijden. De slang uitrollen is best zwaar werk. Dus kan Finne daarbij je hulp wel gebruiken. En wanneer de brand dan geblust is, is iedereen tevreden. Het boek bevat op haast elke bladzijde een opdracht bv. de helm dichtklappen, de brandweerwagen besturen, helpen bij het uitrollen van de waterslang, enz. Het boek bevat een beperkte hoeveelheid tekst. De illustraties zijn kleurrijk en duidelijk. Ze maken het boek ook geschikt voor de jongste kleuters.
Boets, J. (2019). Ik help… de brandweer. Antwerpen: Oogappel.
Albert kijkt erg op naar zijn papa die vrachtwagenchauffeur is. Hij kent alle namen van de sleutels die zijn papa gebruikt om herstellingen aan de vrachtwagen te doen. Hij is dan ook de koning te rijk als hij een dagje mee mag rijden. Rijden, laden en lossen, dat is wat ze ganse dag doen. Albert – hoog in de stuurcabine – geniet ervan en ook van het feit dat hij vanop zijn plaats het verkeer zo goed kan overzien. Eenvoudig maar kwalitatief verhaal over 1 specifiek beroep. De paginagrote aquarelillustraties zorgen voor veel kijkplezier.
Van Dam, A. (2008). Met papa mee. Houten: Van Holkema en Warendorf.
In dit vrolijke stapelverhaal gaat Gust, een varkentje dat bijklust als garagist, met allerlei spullen aan de slag om de vehikels van zijn vrienden naar hun wens te tunen. Omdat de vragen van zijn vrienden niet altijd even gemakkelijk te realiseren zijn, bedenkt Gust opmerkelijk creatieve oplossingen. Wat doe je bv. voor je vriendin Giraf die in haar cabrio een stijve nek krijgt? De illustraties dragen duidelijk een Timmers-stempel en zijn kleurrijk. De kleurevolutie wanneer de dag in de nacht overgaat valt echt op. Grappig om te bekijken en met eenvoudige tekst op rijm onderaan elke bladzijde. Dat ecologische bekommernis een onderliggende laag is in dit prentenboek zal de kleuter niet doorhebben, maar dat is dan een mooie boodschap voor de meekijkende/fantaserende volwassene.
Timmers, L. (2015). Garage Gust. Amsterdam: Querido.
Het donkere gat in het midden van de weg trekt de aandacht van jonge Charlie. Hij beslist meteen het gat mee te nemen naar huis, maar onderweg ontdekt hij dat zo’n gat in zijn broekzak of in zijn rugzak toch niet zo plezierig is als hij had verwacht. Er is vast wel iemand anders die het gat kan gebruiken, bedenkt hij. Charlie loopt het hele dorp rond, maar niemand is echt geïnteresseerd. De kleermaakster, noch de botenbouwer, noch de verkoper van spinnen en reptielen kan hij met het gat plezieren. Na nog een aantal andere pogingen besluit Charlie dat zo’n gat echt nutteloos is en legt hij het terug waar hij het heeft gevonden. De tekst stopt net voor het einde, waar we in de laatste prenten een nieuwsgierig konijn zijn hol zien vinden. Heerlijke ontknoping van een verhaal dat zich heel de tijd tussen fantasie en realiteit afspeelt. De creativiteit ervan sluit aan bij de manier van denken van jonge kleuters en zal vast ook een glimlach toveren op de mond van de voorlezer.
Canby, K. (2019). Er zit een gat in de weg. Hasselt/Amsterdam/New York: Clavis.
Hoe jonger je bent, hoe leuker het is om te fantaseren over wat je later worden wil. Olli Olifant doet dat ook. Hij kan duidelijk niet kiezen want hij somt alles op wat hij later worden wil. Per dubbele pagina komt een beroep aan bod. Op de linkerpagina staat het zinnetje ‘Olli wordt later … kok. Op de rechterbladzijde zie je dan Olli verkleed als kok. Het boek is duidelijk bedoeld voor jonge kleuters die doorheen het boek aan woordenschatuitbreiding kunnen doen door de namen van de verschillende beroepen te oefenen. De laatste dubbele pagina verrast: op die pagina zie je ‘Olli wordt later … een grote olifant’. Dat is toch geen beroep?
Bok, D. (2016). Olli wordt later … Amsterdam: Leopold.
Peuters houden van flapjesboeken ook al zijn die niet altijd bestand tegen hun grijpgrage vingertjes! In dit flapjesboek schrijft Beer drie brieven naar zijn vrienden Eekhoorn, Mol en Kikker om hen uit te nodigen voor zijn feestje. Wanneer de drie brieven door Beer bezorgd zijn, bakt Beer een taart. De drie vrienden komen aan wanneer de taart klaar is. Dat is het supereenvoudige verhaaltje met duidelijke illustraties dat iets leert over 1 – de kleinste? -taak van de hedendaagse postbode: brieven bestellen. De tekst beperkt zich tot 4 zinnen in rijmvorm per 2 bladzijden. Peuters worden uitgenodigd mee te denken aan de hand van wie?-, wat?-, en waar?-vragen die gesteld worden. Per 2 bladzijden is ook een flapje voorzien. Het boek hoort thuis in de serie ‘Eikenbosverhalen’, het bos waarin ook dit verhaal zich afspeelt.
Donaldson, J. (2015). Beer is postbode. Rotterdam: Lemniscaat.
Een oranje kat woont bij een vreselijk vervelende bakker en zijn luie vrouw. De kat krijgt haast geen eten en moet naast muizen vangen, werkelijk alles doen in de bakkerij. De kat wordt zo mager dat zelfs de muizen medelijden krijgen en roze wollen staarten punniken om het bakkersechtpaar te misleiden. Dat lukt even maar dan wordt de kat in de bakkerij zelf aan het werk gezet. De kat kan niks bakken want de muizen hebben alle voorraad opgegeten. Gelukkig helpen de muizen – samen met muizenkolonies uit andere huizen – de kat opnieuw uit de nood en ze bedenken een plan waardoor het bakkersechtpaar voorgoed verdwijnt. Dan neemt de kat de bakkerij zelf met veel succes over. Een traditioneel ‘boontje komt om zijn loontje’-verhaal. Tekst en illustraties – dikwijls zoals in een strip met meerdere per pagina – ondersteunen elkaar heel sterk. De illustraties zijn grappig en overzichtelijk. Ze laten heel duidelijk zien wat het werk van een bakker inhoudt. De afwisseling van direct en indirect taalgebruik zorgt voor een levendig verhaal.
Simmonds, P. (2004). De kat van de bakker. Amsterdam: De Harmonie.
Een bakker die helemaal gepassioneerd is door het bakken van de prachtigste taarten laat alle mensen met verwondering stil staan kijken voor zijn etalage maar wordt zo arm als een kerkrat. Hij verkoopt niets want de taarten zijn veel te mooi om aan te snijden. Ten einde raad en met zijn laatste meel bakt de bakker dan maar drie zoete broodjes. Die vliegen ‘als zoete broodjes’ over de toonbank. De bakker kan de bestellingen niet bij houden maar hij mist het taartenbakken vreselijk erg. Hoe het er aan toe gaat in de bakkerij is perfect te volgen via de expressieve illustraties. Altijd weer wordt ingezoomd op het gezicht van de bakker en van zijn klanten. De emoties zijn er duidelijk vanaf te lezen. Meer dan over het bakkersberoep zelf – hoewel je daarover ook wel wat te weten komt – gaat dit boek over het volgen van je hart of je verstand. Impliciet dus ook de vraag waarvan je het gelukkigste wordt. Een vraag die ook bij kleuters een behoorlijk filosofisch gesprek kan uitlokken.
Meneer Zee & Bellaar, D. (2020). Taart. Antwerpen: Horizon.
Wie er van droomt ober te worden, komt in dit boek te weten hoe dat niet moet. Zoals de titel al aangeeft, vertelt dit boek het verhaal van een ober die over zijn eigen voeten struikelt, zijn dienblad laat vallen en voortdurend dingen morst op de eters in het restaurant. De ober wil het zo graag goed doen maar het lukt niet. Het wordt zelfs zo erg dat het restaurant waar hij werkt de deuren moet sluiten omdat er geen gasten meer opdagen. Dat stemt de ober vreselijk treurig. Toch krijgt hij nog een nieuwe kans; een meisje dat hij toevallig ontmoet, wil hem helpen en bedenkt een plannetje. Dat plannetje lukt zo goed dat alle restaurantgasten er helemaal vrolijk van worden want ‘de ober van niks’ blijkt wel ‘een clown van formaat’ te zijn. Prettig verhaal dat perfect vergezeld wordt van zwierige illustraties die de sfeer van het verhaal helemaal oproepen. Bovendien krijg je niet alleen tips voor het beroep van ober maar ook voor het beroep van clown.
Digitaal prentenboek “een ober van niks” van Tjibbe Veldkamp – YouTube
Veldkamp, T. (2015). Een ober van niks. Amsterdam: Ploegsma.
Tijs heeft een afspraak bij de tandarts en Ratje mag natuurlijk mee. Ze vinden het allebei wel wat spannend. Maar het valt reuze mee. De tandarts kijkt in de mond van Tijs en controleert zijn tanden op gaatjes. Veel meer is er niet aan de hand. Tijs ligt er dan ook heel ontspannen bij. Tot de tandarts plots zelf raar begint te doen want opeens ziet hij Ratje en daar heeft de tandarts toch wel een beetje schrik van. Met realistische tekeningen en duidelijke tekst wordt geschetst hoe een bezoek aan de tandarts verloopt. Dat er daarna rolomkering plaatsvindt, is een leuke vondst in dit verhaal. Het verhaal behandelt niet zozeer de tandarts als beroep maar wel wat je zoal kunt verwachten van een bezoek aan de tandarts.
Zuiderveld, E. (2012). Tijs en Ratje gaan naar de tandarts. Heerenveen: Columbus.
Een kleine jongen houdt heel veel van zijn oma, een architecte die erg mooie bouwprojecten heeft gerealiseerd. Ze belooft haar kleinzoon een huis voor hem te bouwen bovenop een heuveltop met een prachtig uitzicht. Maar dat huis geraakt niet af want zijn oma wordt oud en sterft. De jongen besluit in haar voetsporen te treden en ontwerpt met alle materialen die hij in oma’s tuin vindt een wel heel bijzonder huis. Het ziet er namelijk helemaal uit zoals zijn oma maar dan reuzegroot. Wanneer zijn ‘omahuis’ klaar is, kijkt hij in de ogen van zijn zelfgebouwde oma en zegt ‘Wakker worden, oma!’ en dat gebeurt. Het begin van een fantastisch avontuur dat hen samen door zeeën, over flatgebouwen tot bij het huis brengt dat door zijn oma niet kon worden afgemaakt. Hoewel dit boek op de eerste plaats bedoeld is als een boek dat helpt bij het verwerken van het verlies van een grootouder, zegt het hoe dan ook iets over het beroep ‘architect’. Het toont duidelijk dat voor dit beroep heel veel creativiteit en zelfvertrouwen nodig is. Daarenboven vertelt het dat echt kwalitatieve architectuur mensen vleugels geeft. Sfeervolle en sprekende illustraties zorgen ervoor dat dit een bijzonder verteerbaar boek is geworden waar een rouwende kleuter iets uit kan halen maar dat evengoed een aanzet tot een bouwproject in de kleuterklas kan zijn. Het millimeterpapier met de schetsen op de schutbladen is er een eerste voorbeeld van. Het droomhuis dat op de laatste pagina een school wordt voor architecten een tweede. Het oorspronkelijk Engelstalige boek – je krijgt er meteen de illustraties te zien – wordt voorgelezen op:
Montgomery, R. (2016). Het huis van oma. Rijswijk: De Vier Windstreken.
De varkens Job en Bob – herkenbaar aan de letter op hun petje – zijn vuilnisophalers. De vuilniszakken vliegen met een grote boog de vuilniswagen in. Maar opeens merken ze tussen het vuilnis een hondje op. Dat moet toch niet mee! Dus halen ze de vuilniszakken eruit en beginnen opnieuw. Een eindje verder is dat hondje er weer! Dan zit het een in een kartonnen doos verstopt, dan is het verkleed als lampenkap? … Het houdt niet op! Uiteindelijk blijkt dat het hondje enkel heel graag met de vuilniswagen wil meerijden. Humoristisch verhaal op rijm dat zonder het vermanende vingertje kleuters dingen wil leren over afvalverwerking. Moeten die vuilnisophalers hard werken?, Kunnen ze hun ronde tijdig afwerken wanneer ze telkens opnieuw moeten beginnen zoals in dit verhaal met het hondje?, Wat gooien we weg?, Zitten daar nog bruikbare spullen tussen?, Zitten daar recycleerbare spullen tussen? De tekst is vrij beknopt, ritmisch en geeft door het veelvuldig gebruik van het woord ‘Hoppakee’ de sfeer weer van vuilnisophalers die hun werk erg graag doen. De tekst bevat ook veel herhaling, iets waarvan kleuters echt wel houden. Noëlle Smit tekent voor de subtiele illustraties in erg mooie kleuren. Ze vormen een 2-eenheid met het verhaal en in de prenten zitten naast recyclagetips ook elementen verwerkt waarnaar je samen met de kleuters op zoek kunt gaan.
Veldkamp, T. (2020). Vuilnisvarkens Job & Bob. Haarlem: Gottmer.
Kasper de bever is een handige Harry. Hij kan niet alleen schilderen, timmeren, tuinieren, bakken, dingen herstellen en fietsen repareren. Kasper heeft dringend een nieuwe schort nodig en besluit die zelf te naaien als een heuse kleermaker. Het verhaal volgt Kasper doorheen de verschillende stappen die hij moet nemen om tot het eindresultaat – de schort – te komen. En dat lukt! De laatste bladzijden bevatten het patroon van de schort zodat de kleuters er bv. In de klas zelf mee aan de slag kan. De warme tekeningen zijn ondersteund door een beknopte maar duidelijke tekst. Af en toe zijn er grappige details zoals Kasper die zelf een bad neemt in de tobbe waar in hij net voordien de lap stof heeft uitgewassen.
Klinting, L. (2013). Kasper de kleermaker. Utrecht: Veltman.
(Klinting schreef ook over Kasper en andere beroepen: timmerman, schilder, bakker, tuinman, fietsenmaker en in de werkplaats.)
Op maandagmorgen om 9u vertrekt Muis voor de postbedeling. Hij heeft een bolderkar bij gevuld met brieven, pakjes en ook zijn mandje appels voor onderweg. Vrolijk bezorgt Muis pakjes en brieven bij de dieren thuis zowel ter land, ter zee als in de lucht. De tekst is beknopt en mag er zijn maar het zijn vooral de illustraties die het verhaal dragen. Ze zijn origineel, humoristisch – denk aan een reisduif die kaarten bestudeert met een pilotenbril op – en bevatten verwijzingen naar sprookjes. Zo gaat Muis lunchen bij Draak en draagt dan wel een soort vuurvast pak. De lezer/luisteraar wordt vooral uitgenodigd om goed te kijken en kan op elke bladzijde op zoek gaan naar bv. een pakje, dieren tellen, oplossingen bedenken aan de oever van de rivier en noem maar op. Originele aanpak van een boek over een postbode.
Dubuc, M. (2015). Hoera, er is post! Amsterdam: Querido.
Jan, Jaap en Janet willen het aller-, allerliefste boeven vangen. Dus beslissen ze om politieagent te worden. Wanneer ze zich aanmelden blijken ze alle drie te klein te zijn. Dan verzinnen ze maar een plannetje: met behulp van een lange overjas en een valse snor, melden ze zich met drie boven elkaar, aan in het politiekantoor als ‘lekker lange agent’. De lekker lange agent slaagt in de toelatingsproeven zoals het verkeer regelen en poesjes vangen. De eerste echte opdracht is meteen serieus: de ‘drie diefjes’ moeten gevangen worden. De lekker lange agent speurt overal rond maar het enige wat hij ziet is een lekker, lange dief. Vreemd genoeg heeft die 6 armen waarmee hij de handboeien en de portemonnee van de hoofdagent steelt! De lekker lange agent heeft alles gezien en zet de achtervolging in op de lekker lange dief. Hoe harder ze rennen hoe korter ze beiden worden. Er is dus niet alleen sprake van Drie Diefjes maar ook van Drie Agenten! De hoofdagent is superblij dat de Drie Diefjes eindelijk geklist zijn. En aan het einde van het verhaal zijn Jan, Jaap en Janet lang genoeg om echte agenten te worden. Zoals steeds in de verhalen van Veldkamp is ook dit verhaal goed opgebouwd en bevat het humoristische accenten. Die humor zet zich door in de illustraties die mede door het kleurgebruik erg retro aandoen.
De lekker lange agent – Kleuteruniversiteit
Veldkamp, T. (2016). De lekker lange agent. Haarlem: Gottmer.
Verhaaltjes voor het slapen gaan die rust brengen maar tegelijkertijd ook perfect passen in ons rijtje met ‘beroepenboeken’. Twaalf auteurs vertellen elk 2 nachtverhalen: eentje over een nacht dier – denk aan das, uil, egel, …- en eentje over een beroep waarbij je (af en toe) ook ’s nachts op pad moet – denk aan politieagent, taxichauffeur, nachtwaker in een museum,… De figuren en dieren zijn nooit gewoon, stuk voor stuk hebben ze iets bijzonders dat in de verhalen de aandacht krijgt. Zo is Hibo de uil nachtblind en breit Nenna, de nachtwinkeluitbaatster zo traag mogelijk om de nacht sneller te laten gaan. De verhalen zijn fraai geïllustreerd door Merel Eyckerman. Per verhaal zijn een tweetal prenten die qua kleurgebruik mooi overeenstemmen met de sterren en het nachtblauw, vrij typisch voor verhalen-voor-het-slapengaan. De illustraties stimuleren zeker de fantasie van de luisteraar en wie weet zelfs van de voorlezer. Het boek is verzorgd uitgegeven en de meeste verhalen zijn op niveau van de doelgroep (5-jarigen en ouder).
Goeminne, S. e.a. (2010). Onder de sterren. Nachtverhalen voor wie nog niet naar bed wil. Leuven: Davidsfonds/Infodok.
De krokodil in dit verhaal heeft duidelijk een plezierige job. In de eerste prenten zie je hoe hij welgezind zijn bed uitkruipt om zich klaar te maken voor een nieuwe werkdag. Hij doorloopt zijn ochtendroutine met een gezwindheid die aangename gewoontes eigen zijn. De herkenbare details in deze tekeningen zijn zowel grappig als geruststellend. Kleuters zullen het beeld van een krokodil op toilet zonder twijfel hilarisch vinden. Daarna trekt de krokodil zijn pak aan, zet een hoed op en neemt samen met honderden andere pendelaars de metro richting het centrum van de stad. Ieder start de dag op zijn manier en ondertussen kan je in de paginavullende prenten bijna ruiken hoe de stad zich op gang trekt. Eens op zijn werk aangekomen zie je hoe de krokodil zijn kleren opnieuw uittrekt om een groot bassin in te duiken die vanachter glas enthousiast wordt gefotografeerd door bezoekers van de dierentuin. Een professionele krokodil dus. Heerlijk hoe de routineuze start van het verhaal plots een onverwachte wending krijgt. De combinatie van de herkenbare verhaallijnen van mensen die een nieuwe dag aanvangen met de bijzondere kijk op de dieren in de dierentuin zal door kleuters gesmaakt worden. ‘Professione Coccodrillo’ is tekstloos, de Italiaanse titel hoeft je er dus niet van te weerhouden het prentenboek ten volle te ontdekken.
Zoboli, G. (2019). Overdag is hij een krokodil. Amersfoort: BBNC Uitgevers.
Kapper Tom is erg populair. Iedereen wil door hem geknipt worden. In ‘coupe à la kom’ is hij een meester. Jammer genoeg valt op een dag ‘de kom’ stuk en de klandizie neemt zienderogen af. Tot kapper Tom eens op bezoek gaat bij zijn buurvrouw Kaat met haar antiquariaat. Daar ontdekt hij heel veel nieuwe spullen waarmee hij iemand een bepaald haarmodel kan geven. En zo komt alles nog goed … Zeker ook met Tom en Kaat. Verhalen over kappers zijn niet dik gezaaid en dat maakt dit verhaal dus origineel. Ook de illustraties – soms enigszins cartoonesk – zijn sterk. Dat kan niet altijd gezegd worden van de tekst op rijm (dat soms wel eens hapert). Gelukkig maakt de schrijver wel gebruik van woordgrapjes die door de doelgroep zeker gesmaakt zullen worden. De illustraties bevinden zich altijd op de rechterbladzijde en vele ervan zijn uitklapbaar. Dan vind je op de bovenliggende bladzijde de afbeelding van het voorwerp waarmee Tom knipt en als je de bladzijde dan openslaat zie je het resultaat van Toms kapperskunsten. Grappig en origineel verhaal.
Hovart, A. & De Vos, D. (2020). Kapper Tom. Antwerpen: Van Halewyck.
De stoere heldendaden van brandweerlui, de zoete lekkernijen van bakkers, de epische reizen van astronauten … Er zijn nogal wat professionele activiteiten die tot de verbeelding van jonge kinderen spreken. Job van Gelder brengt die verbeelding verder op gang en doet in zijn gedichtenbundel ‘Later wil ik klein worden’ wat de titel al doet vermoeden. Hij wijkt van de platgetreden paden af en biedt zijn lezers gedichten aan die echt doen dromen over wat je later allemaal kan worden. Van een racer, een vogelspotter, een tatoeëerder en een ‘ietsenmaker’ over een musicalacteur, een schatgraver en een hartendief … allemaal passeren ze de revue. Het is prettig hoe van Gelder het antwoord op de vraag ‘wat ik later worden wil’ niet beperkt tot beroepen. Zo wordt een van de dromers later ‘nooit bang’ en een andere wordt ‘hekst’. De droomshow wordt vooral opgetrokken door de kleurrijke illustraties waarin we zien hoe kinderen hun kijk op de toekomst vormgeven. Ze gaan daarbij telkens inventief en enthousiast de toekomst tegemoet. Om dan erg mooi af te sluiten met de gedachte dat die toekomst er toch ook niet te snel moet zijn: ‘Later lijkt me best wel fijn, want je kunt dan alles worden. / Dus word ik als ik groot ben gewoon weer lekker klein.’
Van Gelder, J. (2021). Later wil ik klein worden. Amsterdam: Condor.
Op weg naar huis zit Aron in de wagen wat verweesd naar buiten te kijken. Vandaag hadden ze het in de klas over de toekomst. Heel wat klasgenoten leken goed te weten wat ze later willen worden: president, astronaut, brandweervrouw, archeoloog … Aron daarentegen heeft geen benul wat de toekomst voor hem in petto zou kunnen hebben. Papa stopt de wagen in het midden van het grote dennenwoud waarin ze zich bevinden en legt uit dat er naast denkers en doeners ook dromers bestaan. Je kan al raden tot welke groep onze Aron behoort. Wie het boek inkijkt, kan dat ook zien aan de fantasiebeelden die het hoofdpersonage ziet tussen de bomen van het woud. Het zijn die beelden die de kracht van het boek uitmaken. Het verhaal zelf heeft niet veel om het lijf, maar de paginagrote illustraties barsten van de kleuren, dynamiek én verbeelding. Zo ondervindt de lezer aan den lijve wat de dromers van onze samenleving kunnen betekenen. Voor wie dat nog niet begrepen had, sluit het boek af met een lange lijst namen van dromers die onze wereld op indrukwekkende wijze hebben beïnvloed: muzikanten, schilders, filosofen, wetenschappers, schrijvers, acteurs …
Janssen, M. (2021). Dromer. Rotterdam: Lemniscaat.
Riet Wille heeft een heleboel leuke versjes op haar naam staan. Dat taal echt haar ding is, blijkt nog maar eens in dit boek vol raadsels, taalspelletjes en ‘echte’ teksten voor beginnende lezers. Het concept is eenvoudig. Opa winkelt bij de lokale handelaars – elke winkelier krijgt een dubbele pagina met een grappige illustratie, de tekst van het gesprek tussen winkelier en opa (op rijm) en een slogan. Daarna gaat opa naar het park om even uit te blazen. Hij besluit zijn winkeltocht met aankopen in de dierenwinkel, bij de slager en de bloemist. Thuis gekomen laat hij zijn aankopen bewonderen door oma. Maar … wie weet nog wat opa waar gekocht heeft. En waarom zie je in het park wel eens een eendje in zijn eentje? Veel zoekspelletjes dus, gesprekken die gemakkelijk met 2 personen kunnen gevoerd worden – ook met kleuters die nog niet kunnen lezen, kunnen bedenken wat je in een winkel zegt – en ook verschillende taaljargons waarmee een kleuter kennismaakt. Denk aan: slogantaal, rijmen, dialoog, … Prettig boek om voor te lezen en samen met kleuters te ‘doen’.
Wille, R. (2017). In de Rinkelwinkel. Wielsbeke: De Eenhoorn.
‘Boze juffen, blije juffen’ vertelt dat je soms geluk hebt op school maar soms ook pech. En dat is echt niet het einde van de wereld. Met een blije juf of meester heb je geluk en kan het schooljaar niet lang genoeg duren. Met een boze juf of meester heb je pech en lijkt er aan het schooljaar geen eind te komen. Erger nog: je moet een heel schooljaar lang wachten tot je er vanaf bent. Op een leuke manier beschrijft de tekst welke kenmerken een blije en welke kenmerken een boze juf heeft. Denk aan een omschrijving als: Als je iets niet meteen snapt, worden ze (boze juffen) kwaad. Ze roepen: ‘Kan je dan niks?!’ En ze vergeten helemaal dat iedereen dat kan horen. Opeens kan je dan ook écht niks. Voor ‘blije juffen’ geldt dat niet: Blije juffen zijn totaal anders. (…) Ze zeggen: ‘Kom, we maken het gezellig!’ en ze vertellen verhalen waar geen eind aan komt. Gelukkig zijn er hopen blije juffen en meesters en zit er maar af en toe een boze tussen. Hoewel bedoeld voor kinderen, lijkt het me zinvol als juffen en meesters dit boek ook even lezen voor ze aan het nieuwe schooljaar beginnen. Dan weten ze meteen wanneer en waarom ze als blije of als boze leerkracht gecategoriseerd worden.
Goeminne, S. (2019) Boze juffen, blije juffen. Wielsbeke: De Eenhoorn.
Andere specifieke beroepen komen ook aan bod op volgende themapagina’s: ziek zijn, bouwen, de ruimte, voertuigen, kunst, muziek, circus.